Ik heb op de lagere school bij mijn weten alléén de "hulpwerkwoorden van tijd" geleerd als hulpwerkwoorden. Nu ik er even naar kijk blijken er 5 (VIJF) soorten hulpwerkwoorden te bestaan.
1. hulpwerkwoorden van tijd- hebben, zijn
2. hulpwerkwoorden van modaliteit - kunnen, willen, zullen, mogen, moeten, hoeven
3. hulpwerkwoorden van de lijdende vorm - zijn, worden
4. hulpwerkwoorden van aspect - gaan, blijven, zijn, zitten, lopen, hangen, staan
5. hulpwerkwoorden van causaliteit - doen, laten
Ze hebben allen verschillende regels voor de werkwoorden waar ze een HULP-werkwoord voor zijn: of ze worden gevolgd door een voltooid deelwoord, of door een infinitief. Maar we hoeven hier geen lesje Nederlandse Taal op te dreunen. Het gaat om de BELANGRIJKSTE hulpwerkwoorden, dus "Hebben en Zijn".
"Hebben" lijkt tegenwoordig véél belangrijker te zijn dan "Zijn", maar in werkelijkheid is het juist het "Zijn" veel belangrijker, zoals door Ed Hoornik is verwoord in dit sonnet.


HEBBEN en ZIJN
Door Ed Hoornik

Op school stonden ze op het bord geschreven
Het werkwoord HEBBEN en het werkwoord ZIJN:
Hiermee was tijd, was eeuwigheid gegeven
De ene werkelijkheid, de and're schijn.

Hebben is niets. Is oorlog. Is niet-leven.
Is van de wereld en de goden zijn.
Zijn is, boven de dingen uit geheven,
Vervuld worden van Goddelijke pijn.

Hebben is hard. Is lichaam. Is twee borsten.
Is naar de aarde hongeren en dorsten.
Is enkel zinnen, enkele botte plicht.

Zijn is de ziel, is luisteren, is wijken,
Is kind worden en naar de sterren kijken,
En daarheen langzaam worden opgelicht.